Toestemming echtgenoot borgtocht bestuurder bij bruglening
De Hoge Raad heeft op 18 december 2015 uitspraak gedaan over de vraag of de echtgenote van een aandeelhouder-bestuurder toestemming had moeten geven voor een borgtocht bij een bancaire bruglening (1:88 BW).
Zie ook de update van november 2018 onderaan dit artikel!
Inleiding
Een BV had een kredietrelatie met ING Bank . Er ontstaan financiële problemen bij de BV, waarna ING bereid is een overbruggingskrediet te verstrekken onder de voorwaarde dat de bestuurder hiervoor persoonlijk borg zal staan. De BV gaat failliet en de bestuurder wordt door ING Bank in privé aangesproken voor het bedrag van de bruglening. Daarop ontstaat discussie over de rechtsgeldigheid van de borgtocht van de bestuurder vanwege het al dan niet moeten meetekenen van de echtgenote.
Feiten
Bestuurder X is indirect bestuurder en aandeelhouder van The Hilt Retail BV (hierna de: “Onderneming”). De Onderneming ontwierp, produceerde en verkocht kinderkleding. Sinds 1994 had de Onderneming een kredietrelatie met ING Bank, namelijk een stamkrediet en een seizoensfaciliteit. Hiermee kon de Onderneming over extra krediet beschikken op het moment dat er nieuwe voorraad moest worden ingekocht.
Nadat er al enige jaren verlies werd geleden, volgden er vanaf 2010 diverse gesprekken met ING Bank om de kredietrelatie te kunnen voortzetten. In 2011 bleek dat turnaround investeerder Varova mogelijk wilde participeren in de Onderneming. Vanwege deze potentiële participatie was ING Bank bereid om de kredieten nog voort te zetten en een bruglening te verstrekken. Voorwaarde was wel dat bestuurder X zich persoonlijk borg zou stellen tot een maximum van EUR 270.000,-. Daarop werd de borgtochtovereenkomst in mei 2011 ondertekend en de kredietrelatie gecontinueerd.
In juni 2011 bleek dat de participatie niet doorging. Hierop heeft ING de kredietrelatie met de Onderneming per direct opgezegd en haar openstaande vorderingen opgeëist. Het faillissement volgde snel en ING spreekt daarop bestuurder X in privé aan op grond van de borgtocht voor EUR 270.000,-. Dan blijkt dat de echtgenote van X niet heeft meegetekend bij de borgtocht voor het overbruggingskrediet en zij beroept zich op de nietigheid van de borgtocht.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:88 BW dient de echtgenoot die zich persoonlijk als borg verbindt voor de schuld van een derde (in dit geval de Onderneming) toestemming te krijgen van de andere echtgenoot. De gedachte is dat een echtgenoot niet plotsklaps met dergelijke vergaande aanspraken op de huwelijkse boedel mag worden geconfronteerd. Zonder toestemming is een particuliere borgtocht niet rechtsgeldig. Hierop bestaat een uitzondering indien de borgstelling wordt aangegaan door een bestuurder / meerderheidsaandeelhouder in het kader van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschap.
De vraag is dus of het aangaan van het overbruggingskrediet door bestuurder X, tot de normale bedrijfsuitoefening van de vennootschap behoort en of ING Bank daarmee de toestemming van de echtgenote van X nodig had?
Positie bestuurder en echtgenote
Bestuurder X betoogt dat hij niet persoonlijk aansprakelijk is, omdat de borgtochtovereenkomst niet is aangegaan “ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschap”. Zijn echtgenote had dus ook toestemming moeten geven en dit niet was gebeurd.
Gerechtshof
Het hof oordeelt dat het aangaan van een overbruggingskrediet een rechtshandeling is die in de normale bedrijfsuitoefening wordt verricht. Het hof overweegt dat de aandeelhouders van de Onderneming al eerder was gevraagd om privé vermogen in de onderneming te investeren en het te verstrekken krediet diende de continuïteit van de Onderneming. Deze omstandigheden waren volgens het hof niet zo uitzonderlijk dat de bruglening buiten de normale uitoefening van het bedrijf viel. Bestuurder X was dus persoonlijk aansprakelijk.
Hoge Raad
De Hoge Raad is echter van mening dat de bruglening er toe strekt de Onderneming in staat te stellen om op korte termijn extern kapitaal aan te trekken. Zonder dit externe kapitaal was de beëindiging van de kredietrelatie met de bank en ook het faillissement aanstaande. Dit leidt tot de conclusie dat het aangaan van het overbruggingskrediet niet tot de normale uitoefening van het bedrijf kan worden gerekend. Het feit dat de bruglening de Onderneming in staat stelde om de normale bedrijfsuitoefening voort te zetten, maakt dit niet anders. Bestuurder X is dus niet persoonlijk aansprakelijk voor het overbruggingskrediet.
Slotopmerking
Uit de uitspraak kan worden afgeleid dat het onderscheid tussen rechtshandelingen die wel of niet binnen “de normale uitoefening van het bedrijf” vallen, zeer nauw luistert. Het onderscheid is feitelijk van aard en kan grote consequenties hebben indien niet om de toestemming van de echtgenoot van de bestuurder is gevraagd. In de praktijk vragen veel leningverstrekkers dan ook vaak zekerheidshalve om de toestemming op grond van artikel 1:88 BW. Door deze toestemming wordt de echtgenote overigens niet zelf aansprakelijk maar de borgtocht kan wel degelijk invloed hebben op de huwelijkse boedel.
De uitspraak is te vinden onder de volgende link. Heeft u verder nog vragen die betrekking hebben op bovenstaande informatie? Neem dan gerust contact op met Hans Klaver via email h.klaver@penrose.law of telefoon: 020 2400710).
Update
Update van november 2018: inmiddels is de Hoge Raad een stuk opgeschoven over een borgtocht voor een bruglening waar geen toestemming van de echtgenoot nodig was. Zie hiervoor dit blog van Penrose Advocaten in Amsterdam!