De toekomst van de zzp’er
Er heerst onrust onder zzp’ers en onder bedrijven die met zzp’ers werken. Die onrust is ontstaan nadat de fiscus heeft aangekondigd dat er een einde komt aan het zogenaamde ‘handhavingsmoratorium’ en er per 1 januari 2025 weer actief zal worden gehandhaafd op schijnzelfstandigheid.
Parallel aan deze ontwikkeling is er een wetsvoorstel ingediend voor een nieuwe wet ter voorkoming van schijnzelfstandigheid: de Wet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (Wet VBAR). Of deze wet er ook daadwerkelijk gaat komen is op dit moment twijfelachtig, nu de Raad van State op 7 november jl. negatief over het voorstel heeft geadviseerd.
In dit memo worden beide ontwikkelingen toegelicht. Ook komt aan de orde waar u op moet letten als u werkzaamheden wil (blijven) verrichten als zzp’er, of een zzp’er wil (blijven) inhuren.
Per 1 januari 2025: einde van het fiscale handhavingsmoratorium
De Belastingdienst heeft de afgelopen jaren niet gehandhaafd op schijnzelfstandigheid, evidente misstanden daargelaten. De reden voor instelling van dit zogenaamde ‘handhavingsmoratorium’ was dat er sinds de inwerkingtreding van huidige Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (Wet DBA) nog te vaak onduidelijk bestaat over de vraag of wel echt sprake is van zelfstandigheid. En daarmee, of partijen terecht hebben gekozen voor een overeenkomst van opdracht (zzp-constructie), in plaats van een arbeidsovereenkomst (dienstverband).
De Belastingdienst heeft de afgelopen jaren getracht om toch enige houvast te geven door bedrijven de mogelijkheid te bieden om overeenkomsten op voorhand aan de Belastingdienst voor te leggen ter goedkeuring. De Belastingdienst publiceerde vervolgens door haarzelf goedgekeurde modelovereenkomsten op de eigen website. Door gebruikmaking van die modelovereenkomsten wisten partijen min of meer zeker dat de Belastingdienst de constructie zou aanmerken als overeenkomst van opdracht en niet als een arbeidsovereenkomst, zo was de gedachte. Het systeem was echter niet waterdicht, met name omdat het niet alleen gaat om de wijze waarop de tussen partijen geldende afspraken zijn vastgelegd, maar óók om de manier waarop zij hieraan in de praktijk uitvoering geven. Bovendien kon de Belastingdienst de stroom aan aanvragen niet goed aan. De Belastingdienst heeft in september van dit jaar bekend gemaakt geen modelovereenkomsten meer te zullen (goed)keuren en/of publiceren.
Als de fiscus per 1 januari 2025 weer actief gaat handhaven op schijnzelfstandigheid, kunnen organisaties die ten onrechte voor een zzp-constructies hebben gekozen, weer naheffingen krijgen voor niet betaalde belasting en sociale premies, én boetes.
De naheffingen kunnen worden opgelegd met terugwerkende kracht, maar niet verder terug dan 1 januari 2025. Dat is anders als er naar het oordeel van de Belastingdienst sprake is van kwaadwillendheid of als aanwijzingen van de Belastingdienst niet zijn opgevolgd. In dat geval kan de Belastingdienst naheffen tot 5 jaar terug. Voor boetes geldt een overgangsperiode van één jaar, waarin werkgevers en werkenden nog geen vergrijpboete krijgen als zij kunnen bewijzen dat zij stappen zetten tegen schijnzelfstandigheid.
De fiscus gaat dus weer handhaven, maar de reden waarom het handhavingsmoratorium in eerste instantie was ingesteld, is intussen nog niet opgelost. Het kiezen van de juiste contractsvorm kan dus (nog steeds!) lastig zijn, terwijl de fiscus een verkeerde keuze wel gaat sanctioneren. Voor meer informatie over het onderscheid tussen de beide contractsvormen: zie ons blog ‘Werknemer of zzp’er?’
Het wetsvoorstel voor de Wet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties
Zoals vermeld is er ondertussen ook een voorstel ingediend voor een nieuwe wet ter voorkoming van schijnzelfstandigheid: de Wet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (Wet VBAR). In de Wet VBAR wordt een duidelijker toetsingskader gegeven voor de afbakening van de overeenkomst van opdracht en de arbeidsovereenkomst, ter verduidelijking van de tamelijk open norm in het Burgerlijk Wetboek. De bedoeling van de Wet VBAR is dat partijen hun rechtspositie beter kunnen beoordelen, en daarmee de juiste contractsvorm kunnen bepalen.
In de nieuwe Wet VBAR wordt met name het ‘gezagscriterium’ verder ingevuld; één van de drie criteria van de arbeidsovereenkomst (zie hierover ook ons blog ‘Werknemer of zzp’er?’). Daarnaast introduceert de Wet VBAR een rechtsvermoeden; als het beloning van de werkende lager is dan € 33,- per uur, dan wordt aangenomen dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst (tenzij anders wordt aangetoond). De gedachte van de introductie van dit rechtsvermoeden is dat met name zzp’ers aan de ondergrens van de arbeidsmarkt moeten worden beschermd tegen uitbuiting en schijnzelfstandigheid.
De beoogde datum van inwerkingtreding van de Wet VBAR was eerst 1 januari 2025. Die datum wordt niet gehaald en het streven is nu dat de wet een jaar later, op 1 januari 2026, alsnog in werking treedt. Dat lijkt intussen ook geen haalbare kaart, want en de Raad van State heeft op 7 november jl. een negatief advies afgegeven over het wetsvoorstel. Het is op dit moment dus nog even afwachten óf, en in welke vorm de wet er uiteindelijk gaat komen.
Tips voor zzp’ers en organisaties die met hen werken
Aan zzp’ers en organisaties die met zzp’ers werken adviseren wij om op korte termijn – en dus vóór 1 januari 2025 – na te gaan of de juiste contractsvorm is gekozen. Dat is niet altijd eenvoudig, omdat het wettelijk kader tamelijk open is, en bij de beoordeling steeds alle omstandigheden van het geval moeten worden meegenomen. In het blog ‘Werknemer of zzp’er?’ hebben wij een en ander toegelicht.
Als de verhouding tussen partijen slechts op papier een overeenkomst van opdracht is en in werkelijkheid kwalificeert als arbeidsovereenkomst (bijvoorbeeld omdat de zzp’er in de praktijk precies hetzelfde werk doet als het eigen personeel en zich ook aan dezelfde regels moet houden), dan adviseren wij om op korte termijn – en in elk geval vóór 1 januari 2025 – te bezien of de overeenkomst in onderling overleg kan worden omgezet in een arbeidsovereenkomst. Spreek daarbij af per wanneer de wijziging ingaat, en of deze gevolgen heeft met terugwerkende kracht. In sommige gevallen zal een cao moet worden gevolgd.
Overigens is het ook vóór 1 januari 2025 al belangrijk dat de juiste contractsvorm wordt gekozen. Het huidige handhavingsmoratorium ziet namelijk alléén op handhaving door de fiscus. Dit betekent dat zzp’ers zich (ook vóór die datum) wel zelf in een civiele procedure op het standpunt zouden kunnen stellen dat zij in werkelijkheid geen zzp’er zijn, maar werknemer. Dat geldt ook voor pensioenfondsen, die in een procedure kunnen afdwingen dat zzp’ers in werkelijkheid werknemers zijn waarvoor pensioenpremie had moeten worden afgedragen.
Vragen?
Indien u nog vragen heeft over het bovenstaande, neem dan vrijblijvend contact op met advocaat arbeidsrecht advocaat Klaartje Stalenhoef via e-mail k.stalenhoef@penrose.law of telefoon 020 – 240 0710, of met een van de andere arbeidsrechtspecialisten van Penrose. Wij denken graag met u mee, bijvoorbeeld over de vraag of het verstandig is om de inhuur van een zzp’er te continueren na 1 januari 2025. Danwel, of het verstandig is om u na 1 januari 2025 nog als zzp’er te laten inhuren.